20 October 2007

20. Postmodernisme 21. Gender

20 Postmodernisme

Het postmodernisme is, globaal gezien, een sociale, culturele en intellectuele reactie op het modernisme en daarmee de avant-garde, de vooruitgang, en de rationele vooruitgang die de kritische theorie voorstond. Het vatte post in allereerst de architectuur, later ook in wetenschap, kunst en politiek.

Le Corbustier was een architect die rationele stadsplanning voorstond waarbij werken en wonen gescheiden konden worden en dergelijke. Volgens de postmodernisten is de stad gefragmenteerd, heterogeen, en niet vanuit één perspectief te benaderen.

Derrida stelde dat er geen onderscheid tussen hoge en lage cultuur, kunst en kitsch, of traditie en vooruitgang meer te maken is.

In de wetenschap zou blijken dat er geen deugdelijke standaarden voor waarheidscriteria waren, en daarmee valt het onderscheid tussen waarheid en onwaarheid weg. Door de weerstand tegen het eenheidsdenken en de uniciteit komt de nadruk op onderdrukten en specialismen (weerom fragmentarisatie) te liggen.

In de politiek bleken maatschappelijke, cultuurabsolutistische idealen achterhaald, geschiedenis is niet eenzijdig te bezien als groeiend proces, de ‘grote verhalen’ (volgens Lyotard, communisme, kapitalisme) zouden zijn afgelopen, omdat noties als waarheid en objectiviteit intern zijn aan en geconstitueerd worden binnen het geheel van wetenschappelijke uitspraken.

20.1 Rorty – incommensurabiliteit geesteswetenschappen

Rorty komt min of meer uit de traditie van Kuhn, de Duhem-Quinestelling, Gadamer en de late Wittgenstein en het pragmatisme. Rorty trekt Kuhns incommensurabiliteit van paradigma’s (zie H 11) van de natuurwetenschappen door naar de filosofie – ook daar niets meer dan onverenigbare theorieën, revoluties en dus breuken. Of we vooruitgaan weten we dus niet, en daarmee is de hele westerse filosofische traditie verworpen.

Ten tijde van Descartes is besloten dat kennis bestaat uit een correcte weergave van de werkelijkheid, en de filosofie moest sindsdien maar beantwoorden hoe de geldigheid van die representaties kan worden gewaarborgd. Rorty stelt voor dit op te geven ten gunste van het pragmatisme – kennis als weergave van de werkelijkheid is niet mogelijk, begrippen en conceptuele onderscheidingen zijn alleen te handhaven voorzover ze in de praktijk tot verschillen leiden – voor de rest is een onderscheid tussen wetenschap en non-wetenschap zinloos. Wetenschappelijke theorieën zijn mooie verhalen, die ten hoogste hun eigen werkelijkheid constitueren. Hermeneutiek is een poging vanuit je eigen horizon of paradigma incommensurabele uitspraken te begrijpen[1].

Het gaat niet om het rechtvaardigen van kennis of waarheid, maar om de maatschappij. Wetenschap en filosofie moeten dus niet leiden tot (de fundering van) kennisaanspraken, maar tot een goed gesprek, waarbij men probeert vanuit de eigen horizon tot iets beters te komen (lijkt, via Gadamers horizon, op Bildung).

Foucault radicaliseert Barthes ‘dood van de auteur’ door de dood van het subject te proclameren: de mens is niet vrij en autonoom, maar gevangen in een web van machtsverhoudingen die door de talige en de kennis-structuren in stand worden gehouden. Het beeld van het moderne subject wordt gevormd door het disciplinerende discours dat door disciplinerende instituties (voornamelijk scholen) wordt gevormd. Daar wordt immers het idee gevormd van wat normaal dan wel vreemd is. Kennis bepaalt dus hoe wij onszelf en anderen zien, kennis bepaalt wie misdadig is en wie gek.

20.2 Derrida: deconstructie

Jacques Derrida komt tot min of meer dezelfde conclusie als Foucault. Hij stipt de rol aan van machtsverhoudingen in de hiërarchische structuur van tegenstellingen in het denken die macht uitoefenen. Die opposities zijn binaire begrippenparen die ook in de taalstructuur ingebakken zitten. Er is telkens één element of pool dat onderdrukt wordt of een negatieve lading heeft tegenover de andere, en de deconstructie behelst het kritisch aanstippen van zulke opposities en het ontmantelen van de daaraan inherente machtswellust, terwijl het deconstructionele element bestaat uit het aangeven dat we niet zonder zulke begrippenparen kunnen denken, waardoor de begrippen weer worden herbouwd. Enerzijds sluit hij hiermee aan bij Suassures idee dat we niet buiten de taalstructuur kunnen in ons denken[2], anderzijds is hij hiermee minder dan Rorty van mening dat het westerse denken zomaar opgegeven zou kunnen worden – we zijn er voor onze begripsvorming van afhankelijk. Dat neemt niet weg dat de geschiedenis van het westerse denken door machtstegenstellingen wordt beheerst, waarbij telkens de alternatieven systematisch onderdrukt worden.

Volgens Derrida bestaat er niets buiten de tekst – het subject, ook de auteur en diens intenties, zijn net zo gefragmenteerd (en arbitrair) als het taalsysteem dat hun denken structureert. Daarom kan een tekst ten beste worden geïnterpreteerd in een nieuwe tekst zonder pretenties, of hooguit met de pretentie tegenstellingen bloot te leggen.

20.3 Latour onderzoekt de wetenschappelijke praktijk en komt tot de conclusie dat wetenschappers, ook laboratoriumwerkers, niets anders doen dan tekstverwerken, ondanks hun claim de natuur te bestuderen. Een wetenschapper die een ‘nieuwe’ tekst schrijft, voegt in feite alleen maar andere teksten samen tot nieuwe tekst. In het artikel doet de wetenschapper wellicht een bewering (bijvoorbeeld: document à ‘effect X treedt op’). Die tekst wordt weer opgepakt door andere wetenschappers, en als zij deze tekst accepteren, treedt er een omkering op: de bewering is niet langer een voorstel, maar is verworden tot een (als zodanig geaccepteerde) weergave van de natuur (effect X à document). De stappen die tot de acceptatie leidden worden nu gewist zodat een ‘zuiver feit’ overblijft. Wanneer er nu door wetenschappers naar dat stukje werkelijkheid verwezen wordt, wordt er verwezen naar dat document.


21 Gender

Latour heeft veel impact op de gendertheorie. Want: als de werkelijkheid gemaakt wordt in plaats van afgebeeld, dan maakt het ook uit wie dat doet. Ook kennis over man & vrouw is geconstrueerd. In de jaren ´80 kwam de gendertheorie op, die zich niet met het biologische geslacht maar met culturele en sociale noties van vrouwelijkheid bezighoudt à het geheel van betekenissen dat op een gegeven plaats/moment aan mannelijkheid/vrouwelijkheid wordt gegeven. Hoe wordt de man/vrouwelijke identiteit geconstrueerd[3]? Zo worden wetenschappelijke teksten geanalyseerd op taalgebruik, die vaak een machokarakter aan de dag legt. Madonna is ook een icoon daar ze wulpse verleidelijkheid met een bijna agressieve manier van handelen combineert. Joan Scott neemt Derrida als uitgangspunt bij een beschrijving van de stereotypen in de geschiedschrijving – er wordt altijd gefocaliseerd vanuit een blanke man die primair is, en al het andere (dus ook de vrouw) is niet universeel, het andere. Dat is ingebed in geschiedschrijving en in de taal an sich. Scott adapteert Derrida door zijn deconstructie te vervangen door de notie van supplement: allereerst moet de vrouw worden toegevoegd aan de geschiedenis, vervolgens moet ze de man vervangen. Man en vrouw bestaan bij gratie van de oppositie tot elkaar. Het verschil tussen man en vrouw is dus geconstrueerd en zou best anders kunnen zijn.



[1] Er wordt wel gesproken over een kuhniaanse wending voor de hermeneutiek door Kuhns incommensurabiliteitsthese.

[2] Hij radicaliseert het zelfs door te zeggen dat ook de concepten arbitrair zijn en afhankelijk van hun relatie tot elkaar pas betekenis krijgen.

[3] Zie aan dit woord die invloed van het structuralisme

No comments: