21 October 2007

19. Kritische Theorie: Hegel, Marx, Benjamin, Adorno, Habermas & Bourdieu

19 Kritische theorie (Frankfurter Schule)

De Frankfurter Schule (Adorno, Benjamin, Pollock, Neuman) introduceerde deze door Marx en Hegel beïnvloede benadering in de filosofie en de sociale wetenschappen.

  • Descriptief-historiserend aspect à beschrijven ontwikkeling geschiedenis en het daarin plaatsen van maatschappelijke verschijnselen.
  • De benadering kent een normatieve, maatschappijkritische oriëntatie – de maatschappelijke verhoudingen aan de kaak stellen.
  • Emancipatorisch karakter à bijdragen aan maatschappelijke verandering, er is dus een ontwikkeling richting een optimum, bij Hegel naar de absolute geest, bij Marx naar het communistische systeem, bij Benjamin naar een bewuste maatschappij.
  • Denken in tegenstellingen: bij Hegel tussen subjectieve/objectieve Geest, bij Marx tussen bezittende klasse en arbeidersklasse, bij Benjamin tussen unieke en reproduceerbare kunst, bij Adorno tussen gebruiksmuziek en kunstmuziek, en bij Habermas tussen communicatief en strategisch handelen.

19.1 Hegel (dialectisch idealisme)

Hegel mengt zich in het structure-agency debat en neemt Kants dualisme als uitgangspunt, wanneer hij zegt dat de objectieve wereld een product van de geest is (en daarom begrijpelijk) maar de geest herkent die wereld niet altijd als zijn eigen product en vindt het daarom vreemd. De geest kan een ontwikkeling doorgaan van het leren kennen van de wereld, waardoor jezelf kennen de wereld kennen wordt. Daar moet je wel voor werken. Hegel meent dan ook dat geschiedenis een proces is waarin de geest van zichzelf vervreemdt in de wereld om weer terug te keren tot zichzelf op een hoger vlak. Primair begrip: Geist. Heeft invloed op Marx en geesteswetenschappen. Dialectiek tussen geest en wereld à er ontstaan tegenstellingen die weer in elkaar opgaan (these, antithese en synthese), naar model van de dialectiek[1]. De geest objectiveert zich in de wereld (gezin, staat, valt buiten subjectieve wetten), zichzelf vervreemdend van zichzelf. De hierdoor ontstane spanning leidt ertoe dat de geest op een hoger niveau tot zichzelf (subject) terugkeert. Dat vervreemden moet men zien als gebonden worden aan regels die het subject zichzelf niet zou opleggen, maar in een gezin/staat wel nodig zijn. Zo komt een persoon volgens Hegel van zijn subjectieve geest via de objectieve geestabsolute geest die tijdloos is en van kunst, religie en filosofie. De geschiedenis speelt zich dus af op het domein van de objectieve geest en het is de taak de uiterlijke verschijningsvorm daarvan te beschrijven. (maatschappij) in de

19.2 Marx (dialectisch/historisch materialisme)

Marx neemt de dialectische methode van Hegel over, hij denkt in botsingen van tegenstellingen, maar bij hem is de geschiedenis niet een ontwikkeling van de geest maar de arbeid, de materiële basis van het menselijke bestaan is de stuwende kracht in het historische proces.

Het uitgangspunt van het materialisme is dat de mens een producerend wezen is: in tegenstelling tot dieren, zo redeneert Marx, produceert de mens zelf wat hij nodig heeft, met als gevolg dat wanneer we iets willen zeggen over de maatschappij of geschiedenis, we eerst moeten kijken naar produceren en hoe dat gebeurt. Marx is historisch materialist omdat de manier waarop mensen produceren sterk veranderlijk is.

Elke maatschappij in de geschiedenis heeft volgens Marx drie lagen:

  1. Niveau productiekrachten: de factoren waarmee geproduceerd wordt;
  2. Niveau productieverhoudingen: de uit (1) voortkomende manier waarop het gebruik van de productiekrachten wordt geregeld. Een economische structuur, die door verandering op niveau (1) wordt beïnvloed[2];
  3. De bovenbouw is het niveau van politieke en juridische instituties, van ideologie en cultuur, kortom, het immateriële niveau. Volgens Hegel beïnvloedde dit niveau de sociale veranderingen.

Maatschappelijke verandering komt voort uit de spanning tussen (1) en (2): zijn ze niet in balans, dan verandert er iets.

Een ander aspect is dat van klasse, ofwel de rol in het productieproces[3], die als objectief bestaande tegenstelling voortkomt uit het idee van de productiekracht. Volgens Marx komt er altijd een klassenstrijd voort uit het klassenbewustzijn à het gezamenlijke besef van een klasse dat men systematisch uitgebuit wordt.

19.3 Walter Benjamin ontwikkelt een cultuurfilosofie op marxistische grondslagen, waarbij kunst echter wel meer is dan een weerspiegeling van de klassenpositie van de maker. Hij vraagt zich namelijk af hoe perceptie van kunst en cultuur door concrete historische en technische ontwikkelingen gestuurd wordt. Hij ziet de romantische kunstopvatting (uniek en eenmalig) als de aura, het hier-en-nu-zijn van het kunstwerk, dat in de 20e eeuw door de opkomst van technische reproductiemiddelen bedreigd wordt – kunst kan immers oneindig en perfect identiek herhaald worden. Er wordt een nieuwe kunstervaring mogelijk omdat het feit dat kunst an sich het hoogste goed was (l’art pour l’art), nu wegvalt, kan het maatschappijkritisch functioneren – de opkomende film is ideaal om de massa te manipuleren, en dus ook om een kritische en progressieve houding te promoten. De kern van Benjamins denken is dat kunst een maatschappelijke rol kan vervullen in de kwalitatieve ontwikkeling van het bewustzijn omdat de technische vooruitgang het aura heeft gebroken.

19.4 Theodor Adorno (Dialectiek van de verlichting)

Het verlichtingsideaal, dat er met behulp van rede maatschappelijke vooruitgang mogelijk is, wordt door Adorno bestreden na WOII, omdat ook het Nazisme het gevolg is van (ware het extreem) verlichtingsdenken. Adorno bestreed in een debat Poppers waardevrijheid en a-politieke wetenschap, die hij als onmogelijk beschouwde, omdat wetenschap verbonden is met de belangen van de heersende klasse. In de sociale wetenschappen gaat het er allereerst om kritiek op de bestaande maatschappelijke verhoudingen te leveren.

Rede is een instrument, een ding, dat nu gebruikt wordt als middel tot maatschappelijke overheersing en technologische efficiëntie. Een teken ervan is dat de economische efficiëntie erg belangrijk is en motivatie is voor alle ingrijpende verandering – ook in de kunst, waar commercie hoogtij viert. Verlichting leidt dus niet tot vrijheid maar tot andere vormen van overheersing. Adorno spreekt van dialectiek omdat rede kan omslaan in zijn tegendeel. In de muziek, zo meent hij, bestaat er gebruiksmuziek (kunst voor de massa om hen de maatschappelijke verhoudingen te bevestigen en te versluieren middels passieve consumptie) die alom aanwezig kan zijn door technologische reproductie. Kunstmuziek daarentegen vereist actieve betrokkenheid, legt maatschappelijke tegenstellingen bloot en draagt bij aan een kritische houding, heel elitair eigenlijk, want niet voor iedereen maar alleen voor de tegen-elite te begrijpen. Hij was teleurgesteld in het (Duitse) proletariaat.

19.5 Habermas: theorie van het communicatief handelen

Jürgen Habermas is van een nieuwe generatie kritische theoretici en heeft kritiek op de drie taken die de FS zichzelf gesteld had op basis van de dialectiek van Hegel en Marx:

  • Waarheidsbegrip - gaat uit van verouderd waarheidsbegrip - sinds Poppers fallabilisme is de noodzakelijke wijziging van de maatschappij niet meer zo noodzakelijk
  • Normatieve rechtvaardiging - voldoet niet
  • Bijdrage maatschappelijke verandering – niet mogelijk door Adorno’s tegen-elite

Gebaseerd op Wittgenstein, Searle en Austin (zie H 16) herdefinieert hij de kritische theorie met zijn eigen theorie van het communicatief handelen. Hij komt op basis van Austin op het onderscheid tussen:

1. communicatief handelen (illocutionair) à gesprek/dialoog – leidt tot rationele consensus, alleen mogelijk tegen achtergrond gedeelde leefwereld (Gadamers horizon, zie H 14.2);

2. strategisch handelen (perlocutionair) à economische markt – het doel is persoonlijke winstmaximalisatie.

De notie van de bezittende en de arbeidersklassen van de traditionele kritische theoretici vervangt Habermas door die van communicatief en strategisch handelen, en hij is natuurlijk normatief (kritisch) ingesteld en verkiest (1). Bij (2) zijn er systeemmechanismen in werking, punten aan de hand waarvan hij een maatschappij (kritisch) kan analyseren, en dus kan bijdragen. Er zijn drie dingen die kunnen veranderen: (1) leefwereld, (2) systeem, (3) relatie tussen (1) en (2). Het systeem wordt steeds complexer, de leefwereld differentieert ook en rationaliseert, en beiden differentiëren niet alleen binnen zichzelf maar ook van elkaar. Hiermee vervangt Habermas de lineaire verandering van Marx (van feodaal naar communistisch). Het systeem breekt op gegeven moment in op de leefwereld, er kan steeds meer misgaan waardoor instituties[4] in de leefwereld gecreëerd worden om daarmee om te gaan, leidende tot een kolonisatie van de leefwereld door het systeem en dus structureel geweld.

19.6 Pierre Bourdieu: reflexieve sociologie of veld en habitus

Staat buiten de Frankfurter Schüle maar heeft toch overeenkomsten: is kritisch, wil ook het structure-agency-debat oplossen. Kernbegrippen: veld en habitus.

Habitus is zijn kernwoord voor het idee dat het sa-debat op een schijntegenstelling berust: wetenschappers (en mensen in het algemeen) werken en handelen helemaal niet vanuit een theoretisch kader maar feitelijk volgens praktische logica, dat wil zeggen een onbewust, subjectief noch objectief, stelsel van aangeleerde waarden en neigingen of habitus.

Velden zijn wetenschap, economie, religie en kunst: ze zijn autonoom en hebben allemaal een eigen habitus of logica en principes, en elk heeft eigen belangen, doelen en (symbolisch) kapitaal: in de economie geld, in de wetenschap het alleenrecht op de waarheid, dat weer gedifferentieerd is per vakgebied. Sociaal handelen is in een veld aan eigen specifieke regels verbonden – regels die zich vaak halfbewust, dus als habitus profileren. De velden hebben de functie zich als onafhankelijk te profileren en te onderscheiden op sociaal niveau, waardoor ongelijkheid in stand kan worden gehouden. Alle velden hebben de structuur die lijkt op die van de economie – concurrentie om het kapitaal kennis in de wetenschappen leidt zo nu en dan onvermijdelijk tot nieuwe ideeën en dus een revolutie.

Het nut van de geesteswetenschappen is een verrassend idee van Bourdieu: bildung is la distincion en dus cultureel kapitaal, waarmee de elite zich kan onderscheiden van de massa en de elitecultuur geïnstitutionaliseerd in stand houdt. De geesteswetenschapper dient die machtsverhoudingen en reproductie van sociale ongelijkheid bloot te leggen.



[1] Sprekers raken het oneens en middels discussie worden ze het weer eens, op hoger niveau dan eerst.

[2] Voorbeeld: de stoommachine is een productiekracht (niveau (1)) die duidt op een kapitalistische ordening van de productieverhoudingen (niveau (2)), omdat het bestaan van een stoommachine enorme investeringen, samenwerking en kapitaalbezit vereist à kapitaalbezitters zijn de enigen die het kùnnen bezitten.

[3] Voorbeelden zijn de bourgeoisie en de arbeidersklasse (proletariaat).

[4] Lijken op de sociale feiten van Durkheim, zie H 17: macht in de staat geinfesteerd en geld in de economie, dat zijn uitingsvormen van systeemmechanismen die in de leefwereld steeds belangrijker zijn geworden, en ze nu besturen.

No comments: