23 October 2007

15. Analytische Hermeneutiek 16. Taalhandelingstheorie

15 Analytische hermeneutiek

We zitten inmiddels al diep in het structure-agency debat, dat om de vraag draait welke methode de geesteswetenschappen moeten hanteren. Tegen de positivisten en de neokantianisten komt (naast Dilthey en Gadamer) uit de hoek van de analytische hermeneutiek verzet. Zij proberen het verleden juist te verklaren door de intenties van historische actoren te onderzoeken. Een voorbeeld dat teruggrijpt op Schleiermacher is Droysen, die een ontologisch-hermeneutische interpretatiemethode voor de geschiedenis ontwikkelde. Volgens hem heeft het interpreteren van geschiedenis te maken met het duiden van de verschijnselen die mensen hebben vormgegeven: handelingen, artefacten en de immateriële omgeving (de maatschappij). Interpretatie is hierbij het achterhalen, het verstehen van de ideeën achter de handelingen. De methode heeft vier niveaus of fasen:

  1. Pragmatische interpretatie: verzamelen en bekritiseren van bronnen à wat is er daadwerkelijk gebeurd?
  2. Interpretatie van de voorwaarden: nagaan van de sociale, technische en culturele omstandigheden die invloed op het handelen hebben
  3. Psychologische interpretatie: zich verplaatsen in de motieven van de te onderzoeken persoon
  4. Interpretatie van ideeën: welke ideeën beheersten de tijdsgeest en hoe verhoudt het object (de historische actor) zich tot die tijdsgeest?

Door de fundamentele openheid van de geschiedenis zijn wetmatige verklaringen onmogelijk: er bestaat geen noodzakelijkheid, slechts contingentie in de geschiedenis, omdat individuen de geschiedenis besturen en naar eigen hand proberen te zetten.

De Brit Collingwood is pas echt het begin van de analytische hermeneutiek en concentreert zich op de 3e fase van Droysen en stelt dat verklaren het achterhalen van intenties is van actoren uit het verleden. Dit heeft een wetenschappelijk karakter omdat er gezocht wordt naar kennis over concrete feiten, maar wel een speciaal karakter daar subject (de onderzoeker) en object (de historische actor) iets gemeen hebben, het menszijn. Gestreefd moet dus worden naar een idiografisch deelnemersperspectief in plaats van een nomothetisch waarnemersperspectief. Omdat alle mensen op de belangrijke punten hetzelfde zijn, is het subject bij interpretatie inwisselbaar en is er objectiviteit mogelijk in de geschiedwetenschappen. Voor de Duitse hermeneutici is dit een perversiering van de hermeneutiek want volgens hen is het subject niet inwisselbaar.

De problemen die hieraan kleven (intenties zijn niet rechtstreeks te zien en dus op verschillende manieren te reconstrueren; kun je intenties wel van handelingen scheiden) leidden tot verschillende rechtvaardigingspogingen, waarvan een het rationele verklaringsmodel is, een ‘economische’ variant van Collingwoods model die op het covering lawmodel lijkt:

In situatie van type X is Y de juiste handeling

Persoon Z bevindt zich in situatie X

Dus Z verricht Y

Dit model geeft antwoord op de vraag wat in een bepaalde situatie een logische, rationele keuze is. Hiermee los je het probleem op van het inleven in de meerduidige intenties, maar wel pretendeer je te kunnen bepalen wat redelijk en rationeel handelen dan is.

16 Taalhandelingstheorie

De interpretatie van teksten is en ander punt. Quintin Skinner schreef methodologische artikelen over hoe je de betekenis van teksten kan achterhalen, met als uitgangspunt de speech act theory van Austin en Searle.

Die baseert zich op Wittgensteins visie op taal à de betekenis van woorden komt neer op de manier waarop het gebruikt wordt. Taalgebruik is dus allereerst een handeling. Austin onderscheidde 4 soorten handelingen:

(1) uitingshandeling (produceren van klank met betekenis);

(2) illocutionaire handeling (verbindt communicatieve strekking, functie of intentie aan handeling à ik beloof/verklaar);

(3) propositionele taalhandeling (inhoud à welkom!)[1]

(4) perlocutionaire handelingen (effect op luisteraar)

Quintin Skinner gebruikt 2 aspecten van taalhandelingen: het locutionaire effect (een verwijzing naar een stand van zaken in de werkelijkheid[2]) en het illocutionaire effect (wat de spreker ‘doet’ of wil met een uitspraak[3]). Volgens Skinner moeten interpretoren van (historische) teksten zich richten op het illocutionaire effect of de intention in doing in plaats van de intention to do (bedoeling). Dat doe je door de context, en dan niet alleen de sociaal-economische, grondig te bestuderen: wat waren de gebruikelijke denkbeelden in die tijd[4]? Juist de 2e rangsauteurs zijn dan de moeite waard, aangezien zij de gebruikelijke denkbeelden weergeven, waarmee je vervolgens de te onderzoeken auteur vergelijkt, om na te gaan in welke mate hij zich eigenlijk confirmeert aan of afzet tegen deze tijdsgeest.

Skinner verzet zich hiermee hevig tegen de whig history die de geschiedenis ziet als een rechtlijnige en logische opeenvolging van grote denkers die bijdroegen aan en steeds dichter kwamen bij het moderne denken. Het gaat er, zo Skinner, niet om wat de tekst voor ons betekent wanneer men een historische analyse maakt, maar wat de tekst voor de auteur was, context en tijdgebonden. Hiermee plaatst hij zich lijnrecht tegenover Gadamer en cohorten, wie het juist om de waarde van de tekst voor het subject ging.

Pocock gaat hierop voort maar tevens op De Saussures structuralisme (zie H 18): het menselijk politiek handelen moet gezien worden als parole dat alleen begrepen kan worden tegen de achtergrond van het noodzakelijke langue.



[1] Ik beloof niet (negatie op illocutionair niveau, niet beloven) dat ik morgen niet (negatie op propositioneel niveau, geen inhoud) kom.

[2] Voorbeeld: ‘Het huis is vies’

[3] Voorbeeld: ‘Maak het huis schoon’

[4] Hiermee gaat hij dieper in op Droysens 4e niveau van interpretatie, zie H 15

No comments: