24 October 2007

13. De Geesteswetenschappen: Von Ranke & Comte 14. Hermeneutiek: Dilthey, Gadamer & Rickert

13 Geesteswetenschappen in de 19e eeuw: 2 geschiedkundige stromingen

De geesteswetenschappen ontwikkelen zich door 3 factoren:

  1. Verwetenschappelijking à in de geschiedenis ontstaat het historisme (Leopold von Ranke) à poogt de geschiedenis een eigen methode te geven, niet van wetten en voorspellen, maar van de waarheid zo getrouw mogelijk weergeven. Dus: bronnenkritiek komt op.
  2. Institutionalisering à Er ontstaan eigen vakbladen, leerstoelen, genootschappen à Wilhelm von Humboldt hervormde in de 19e eeuw de Duitse universiteiten op basis van 3 principes:

· Academische vrijheid

· Eenheid van onderwijs & onderzoek (daarvoor werd onderzoek aan de academié gedaan en onderwijs op de universiteit)

· Universiteit moet behalve wetenschappelijke ook menselijke vorming (Bildung) bieden, een taak voor de geesteswetenschappen

  1. Professionalisering à Geschiedenis wordt een (betaald) beroep.

13.1 Historisme: Leopold von Ranke, (romantisch, hermeneutisch, idiografisch) vader van de moderne geschiedschrijving, gaat na wie est eigentlich gewesen war middels bronnenkritiek. Hij interesseert zich vooral voor individuele gebeurtenissen in de politieke geschiedenis die hij chronologisch en verhalend beschreef. Daarbij komt de romantische notie tot uiting in het als individuen bezien van volkeren, die hij als staten behandelde. Dit werd goed opgevangen in het 19e eeuwse Duitsland als legitimering van de staat.

13.2 Positivisme: Auguste Comte (verlichting, empiristisch, nomothetisch) ging juist uit van het feitelijke, en poogde als eerste voor de sociale en geesteswetenschappen uit waarnemingen wetten en voorspellingen te destilleren. Hij had dus methodologische kritiek op Ranke. Centraal in zijn visie op het verloop van het historische proces stond de ontwikkeling van voor elke samenleving gelijke elementen die drie stadia doorlopen:

  • Theologisch stadium: verklaren door middel van de wil van een goddelijk wezen
  • Metafysisch stadium: de bovennatuurlijke krachten worden nu door abstracte begrippen en theorieën vervangen en verklaard à filosofische speculatie (zoals Descartes)
  • Positivistisch stadium: het gaat hierin niet langer om het wezen van dingen, maar de wereld wordt op wetenschappelijke manier bestudeerd en bestuurd.

Hiermee sluit Comte aan op het verlichtingsdenken, waarin immers ook de maatschappij steeds beter en rationeler werd.

De positivisten wilden om verschillende redenen het covering law model in de geesteswetenschappen hebben. Voorspellen impliceert de mogelijkheid van beïnvloeden, het systeem is helder en ondubbelzinnig. Hoe is de deductief-nomologische verklaringswijze te implementeren in de geesteswetenschappen? Schakel het subject uit, door hem in het verklarenverklaring. In een wetmatige verklaring is geen ruimte voor de (intenties en bedoelingen van de) persoon van Napoleon. geen rol te laten spelen, maar ook door het subject van de historische actor geen rol te laten spelen in de

In deze twee concurrerende stromingen kan de dynamiek tussen de verlichting en de romantiek gezien worden, die nog steeds een drijvende spanning in onze samenleving vormt.

14 Hermeneutiek is de leer van de interpretatie of tekstuitleg die volgde uit de kloof die er ontstond tussen het denken uit het verleden en het denken uit het heden. Teksten uit het verleden zijn niet langer vanzelfsprekend uit te leggen.

Schleiermacher bedacht daarom de hermeneutische cirkel: tekstinterpretatie is een reconstructie van de intenties van de auteur en komt neer op het blootleggen van de eenheid van een tekst door analyse van de verhouding tussen deel en geheel à je moet alle onderdelen begrijpen om het geheel te overzien, en omgekeerd (dat is dus het circulaire). Volgens Schleiermacher is dit objectief, het subject is geen probleem. Hermeneutiek is antipsychologisch maar wel subjectivistisch.

14.1 Dilthey: verstehen

Dilthey plaatst dit in een breder kader. Volgens hem verschillen de geesteswetenschappen principieel van de natuurwetenschappen door de methode van het verstehen, van de methodologisch individualistische methode van de hermeneutiek in plaats van de methodologisch collectivistische methode van de empirie. Hij zet zich direct af tegen Kant (H 6). Kant vond de mogelijkheidsvoorwaarden van objectieve kennis in de universele denkstructuur, die toepasbaar zijn is de natuurwetenschappen, omdat hij de mens beschouwde als een tijdloos (trancedentaal) kennend wezen. Dilthey heeft tegen dit laatste bezwaren: dit miskent namelijk de menselijke elementen van het bestaan. Daarom werkt hij naar een ‘ontologie van het menselijk leven’ toe, een levensfilosofie. Er is nou eenmaal een principieel verschil tussen de natuur en geesteswetenschappen:

  • De mens is niet primair een rationeel, kennend subject, maar het leven is een eenheid van denken, voelen en willen.
  • Het leven is historisch bepaald, gebonden aan de beperkingen van de historische omstandigheden, en dus niet universeel en tijdloos (zie Faucoult, 12.2).

Onze ervaring van de wereld is tweeledig: we hebben (1) de uiterlijke ervaring, het beeld van de werkelijkheid buiten ons dat tot stand komt door zintuigen en verstand (dit is nog Kantiaans), en (2) de innerlijke ervaring, het niet-zintuigelijke dat het onafhankelijk werk van de wil is.

Dit leidt tot de specifieke hermeneutische methode van het verstehen, waarin door de historisch-maatschappelijke werkelijkheid gegeven objecten uit (1) verbonden moeten worden met (2), waardoor je de gebeurtenis/het kunstwerk kan herscheppen of erleben. Dus: uiterlijk gedrag verbinden met innerlijke drijfveren. Dat is niet hetzelfde als empirische kennis (Kant, 6) of het achterhalen van intenties (Schleiermacher).

Volgens Dilthey is dit niet helemaal subjectivistisch-relativistisch, er is nog wel een objectieve geesteswetenschap mogelijk, omdat de (1)’s door de werkelijkheid gegeven zijn en dus voor iedereen gelijk. Bovendien kan de interpretator zich bewust zijn van zijn eigen historiciteit en die expliciet aangeven[1].

14.2 Gadamer: horizon

Gadamer neemt afscheid van de klassieke hermeneutiek. Hij gaat op Diltheys idee verder, in zijn hermeneutiek als ontologische analyse van het menselijk bestaan. Volgens hem is interpreteren voorwetenschappelijk, dat wil zeggen dat het er altijd als is, mensen doen het immers in hun dagelijks leven, wanneer ze bijvoorbeeld slechts een gesprek voeren. Interpreteren is dus geen methode. Interpreteren is alom aanwezig en heeft dus een universele aanspraak Het is volgens Gadamer gewoonweg niet mogelijk om objectief te zijn in de geesteswetenschappen zoals dat in de natuurwetenschappen kan. Het subject dat volgens Kant inwisselbaar is, is dat volgens Gadamer niet en is juist een voorwaarde voor interpretatie: je kunt een tekst alleen begrijpen vanuit je eigen perspectief, waardoor ook de tekst weer verandert, met als consequentie dat de lezer zich nooit volledig in de tekst kan verplaatsen. Er zit nu eenmaal een kloof tussen de tekst en lezer die interpretatie tijd- en contextgebonden maakt. De tekst en de interpretatie maken deel uit van de Wirkungsgeschichte van een tekst, het nawerken van een tekst in een serie interpretaties, en de constatering dat de betekenis van een tekst niet zonder de interpretaties bestaat. Dit houdt een dubbele hermeneutiek in: de lezer interpreteert niet alleen de tekst maar ook de interpretaties van een tekst.

Interpretatie moet daarom volgens Gadamer een dialectisch proces zijn waarbij de interpretator zijn horizon of noodzakelijke geheel aan denkbeelden en vooroordelen laat versmelten met de horizon van de tekst: je past je eigen ideeën toe op de tekst, maar laat de tekst ook terugspreken. De interpretatie of de wisselwerking tussen tekst en lezer komt tot stand door de confrontatie van de tekst met de verwachtingen van de lezer, die weer veranderen door de tekst. Bij het interpreteren wordt je een ander mens, er vindt een subjectverandering plaats, maar ook een verandering in de ontologie van het geïnterpreteerde. Er is dus sprake van een dialoog; wij brengen intenties over in onze communicatie en dus onze interpretatie, en het hoogste goed is daarbij wederzijds begrip. Om daartoe te komen moeten we onze historisch bepaalde en subjectieve horizon bewust hanteren om een versmelting tot stand te doen komen die zo essentieel is voor dat begrip.

Interpretaties zijn dan wel puur subjectief, maar niet willekeurig: er valt over de interpretatie te discussiëren. Maar ‘waarheid’ in de traditionele zin is een onrealistisch streven bij interpretatie, wat wel bereikt kan worden is onthulling: de tekst leert op een andere manier naar de werkelijkheid te kijken.

14.3 Rickert: neokantianisme of het onderscheid tussen nomothetisch & idiografisch

Rickert verzet zich tegen de onmogelijkheid van het Kantiaanse trancedentale subject die Dilthey voorstaat, en spreekt daarom over cultuurwetenschappen, waarbij cultuur het geheel aan historisch bepaalde normen, waarden en gebruiken is. Cultuur en natuurwetenschappen hebben hetzelfde object (nl de werkelijkheid), dezelfde (empirische) methode, alleen de manier van begripsvorming verschilt, omdat er vanuit een ander gezichtspunt naar diezelfde werkelijkheid moet worden gekeken: de natuurwetenschappelijke visie is nomothetisch, zoekt naar algemene wetten, terwijl de cultuurwetenschappelijke visie juist idiografisch dient te zijn, de empirische werkelijkheid wordt beschreven in termen van het specifieke of het individu. De laatste moet op zoek zijn naar waarden, terwijl de natuurwetenschappen juist waardevrij pretendeert te zijn. Rickert had veel invloed met deze visie (zie Weber, H 17).



[1] Voorbeeld: ‘dit is een postkoloniale genderinterpretatie van de bijbel’.

No comments: