27 October 2007

7. Logisch Positivisme 8. Popper

7 Logisch empirisme (of logisch positivisme) (antimetafysische Wiener Kreis)

  • Verificatiecriterium
  • Onderscheid analytisch (waar op grond van betekenis/conventies)/synthetisch (verwijzing naar realiteit)
  • Reductionisme (tot observatie-uitspraak)
  • Ideaal eenheidswetenschap allen gebruiken covering-law model

Ze zijn empiristen/positivisten omdat voor hun alleen de waarneming een legitieme bron van kennis is, en logisch empiristen omdat ze van uitspraken over de waarneming via de logica bekijken wat precies de empirische inhoud (de mate van synthetisiteit) van een uitspraak is. De betekenis van een uitspraak is dus niets meer dan zijn empirische waarheidscondities, oftewel de verifieerbaarheid.

Ze hebben een expliciet normatief idee over het resultaat van wetenschap, met als doel het uitbannen van metafysica daaruit, en ze reageren sterk op Kant:

  • (1e uitgangspunt:) verwierpen zijn synthetisch a priori. Einstein & Planck lieten zien dat bepaalde zogenaamd universele (Newtoniaanse) uitspraken nièt universeel geldig waren[1]. Nu wordt een analytische uitspraak een uitspraak die waar is op grond van de betekenis van de woorden die in uitspraak voorkomen, op grond van conventies, die niets met de buitenwereld te maken hebben. Alle synthetische uitspraken zijn betwijfelbaar en dus ten hoogste waarschijnlijk. Er bestaat dus geen a-priori synthetische uitspraak.
  • (2e uitgangspunt:) reductionistische visie op betekenis – een betekenisvolle uitspraak is te herleiden tot een observatie-uitspraak[2] die te isoleren valt om te toetsen. Meerdere van zulke observatie-uitspraken kunnen via inductie leiden tot een algemene uitspraak, die door elke nieuwe waarneming bevestigd en dus versterkt wordt à verificatie.


Analytisch

Synthetisch

A priori

x


A posteriori


x

Als antwoord op het inductieprobleem stellen ze confirmatie voor, een niet-absolute vorm van verificatie.

  • 3e uitgangspunt: de linguïstic turn – het gaat er om of een uitspraak betekenisvol is, en of hij reduceerbaar is tot empirische uitspraken. Dat is het geval pas, wanneer er een methode beschikbaar is om te toetsen of de uitspraak waar of onwaar is à empirische waarheidscondities. Die gelden voor het product van wetenschappelijke kennis, en niet voor het proces à niet de context of discovery (historische adequaatheid), maar het product of de context of justification (filosofische adequaatheid) van wetenschappelijke kennisaanspraken is het de logisch empiristen om te doen[3].
  • 4e uitgangspunt: het streven van een eenheidswetenschap à aangezien het proces er niet toe doet, is er geen wezenlijk onderscheid tussen wetenschappen, zolang ze maar voldoen aan de (aan de natuurkunde ontleende) eis van de empirische waarheidscondities is het wetenschappelijk.

Gevolg: 2 logisch empiristische benaderingen in de sociale wetenschappen:

    1. Behaviorisme: in psychologie probeerde men termen als ‘voelen’, ‘denken’ en ‘bewustzijn’ uit te bannen door de eis te stellen van empirisch observeerbaar gedrag: dingen als de Pavlovreactie – een hond kwijlt bij een incentive.
    2. Historisch positivisten – verklaren van gebeurtenis = aangeven oorzaak = het middels inductie aangeven van een noodzakelijk, wetmatig verband (zie verder 13.2)

Het model om oorzaken aan te geven en te kunnen voorpellen is het covering law model (wetmatig verklaringsmodel, deductief-nomologisch):

Als X, dan Y (wet, analytische uitspraak, relatie tussen twee dingen)

X (synthetische uitspraak, kijkt naar werkelijkheid)

Dus: Y (deductie)

Verklaren is zoeken naar de X als je de Y kent, en

voorspellen is de Y duiden wanneer je de X kent.

Probleem: dit soort wetten zijn er amper in de geschiedenis, en als ze er zijn erg algemeen en triviaal. Het wordt al snel: Als X à (waarschijnlijk Y). Moet er niet een fundamenteel onderscheid in de wetenschappen komen?

8 Popper (kritisch rationalisme)

  • Verwerpt idee eenheidswetenschap (covering law voor alle wetenschap)
  • Vervangt confirmatie door falsificatie
  • Fallabilisme
  • Theoriegeladenheid van de waarneming
  • Basiszin om kritisch te toetsen

Popper, in tegenstelling tot de logisch empiristen die Bacon achterna gingen, is eerder een volgeling van Descartes, een rationalist. Ook Poppers belangrijkste punt is het demarcatiecriterium tussen wetenschap en pseudo-wetenschap. Voor de logisch empiristen was de oplossing dat alle wet. theorieën te herleiden moeten zijn tot singuliere, verifieerbare uitspraken. Popper gaat het niet om woorden, maar om de realiteit. En kennis is niet te reduceren tot die waarneming, want waarneming is gekleurd door de theorie. Hij reageert op de logisch empiristen met 2 punten:

  1. Inductieprobleem[4]: inductie uit observatie leidt niet tot logisch dwingende redeneringen, maar tot hypothesen die, omdat ze geverifieerd dienen te worden, altijd voorlopig en verwerpelijk zijn (het inductieve verificatieprobleem). Nieuw, deductief criterium: Falsificatiecriterium: elke theorie moet zo geformuleerd zijn dat ze in principe door de ervaring weerlegd kán worden[5]. Hiermee ontstaat er een zeer asymmetrische situatie: het maakt niet uit hoe vaak een uitspraak geverifieerd wordt, er is maar één tegenvoorbeeld nodig om de uitspraak te ontkrachten. Echte, filosofisch adequate, wetenschap moet zichzelf systematisch aan pogingen tot weerlegging blootstellen, vanwege het uitgangspunt van het fallabilisme à de mens is nou eenmaal feilbaar. Daardoor wordt het kenmerkend voor wetenschap dat er mogelijkheid tot vooruitgang (groei) mogelijk is – pseudo-wetenschap groeit niet. Waarom dit deductief is staat hieronder.
  2. De empiristen meenden dat theorieën gebouwd dienden te worden op basis van singuliere uitspraken die zich direct op waarneming baseerden. Volgens Popper zijn die onmogelijk en ligt het andersom: theorie gaat vooraf aan hypothese en waarneming, waardoor waarneming theoriegeladen is, dus gekleurd en bevooroordeeld door de achtergrond. Dat maakt kennisgroei per definitie deductief van aard. Daarom moet je de theorie niet aan waarneming maar aan basiszinnen[6] toetsen. Die basiszin is even hypothetisch en theoriegeladen als de te bewijzen universele uitspraak. Verschil – over de basiszin bestaat min of meer overeenstemming, omdat hij tenminste logisch geldig kan zijn. Theorie en hypothese zijn beide hypothetisch en moeten falsificeerbaar zijn. Een basiszin noch een theorie zegt iets over de werkelijkheid, we accepteren hooguit een theorie, of dat een basiszin die falsificeert.

Hiermee verwerpt hij het logisch empiristische idee dat objectiviteit bestaat in waarneming. Hij spreekt liever van intersubjectiviteit, volgens hem is wetenschap conventionalistisch, gebaseerd op afspraken die wetenschappers maken over wat goede wetenschap bedrijven is.

Popper stelt een nieuw, hypothetisch-deductief systeem voor:

Popper Logisch empiristen (covering law, deductief-nomologisch)

Explanans: T (voorlopige theorie) Wet (als X, dan Y)

IC (initiële condities/aanvangsvoorwaarden) Waarneming (X)

Explanandum: E (effect) Y (effect)

Hiermee is de T te toetsen, de IC die openstaat leidt tot verklaren en de onbekende E leidt tot voorspellen. Bij het covering-lawmodel is de theorie al als zijnde empiristisch geverifieerd aangenomen.

Gevolg is een circulair proces van trial & error:

Probleem à Theorie I à Test à indien falsificatie: à Probleem

Als twee theorieën om hetzelfde probleem te duiden allebei falsificeerbaar zijn, is er dan een betere aan te wijzen? Popper: ‘Ja, de corroboratiegraad, of de mate waarin een theorie tot nu toe pogingen tot weerlegging (cruciale tests) heeft doorstaan, vergroot de empirische inhoud[7] van de theorie.[8]

De geesteswetenschappen moeten echter niet gaan voorspellen – volgens Popper is het historicisme (dat covering law in de geschiedenis wil) gevaarlijk: als iemand iets doet dat tegen een voorspelling indruist, dan hebben anderen nl daardoor het recht ‘zaken op hun beloop te helpen’. Bovendien is kennis geen goede motivatie voor historisch handelen daar kennis verandert (want: wetenschappelijke kennis groeit). Geesteswetenschappen moeten zich richten op intentionele handelen en (on-)bedoelde gevolgen daarvan.

Popper is net als Kant en Aristoteles een idealist: hij meent dat wij een weerspiegeling zien van een ware wereld, die bestaat, en waar naartoe te werken is.

De artikelen. Popper bespreekt de volgende 2 optimistische epistemologieën: het klassiek empirisme (waarneming = bron kennis, Locke, Bacon en Hume) en het klassiek rationalisme (verstand= bron kennis, Descartes, Spinoza). Beide stromingen verwerpen Aristoteles en de bijbel, beide waren antiautoritair en meenden dat ieder individu zelf moest waarnemen/redeneren om zo vooroordelen en versluieringen te verwijderen die de manifeste waarheid bedekten. Popper stelt echter dat beide autoritair zijn: ze vervangen simpelweg bestaande autoriteiten door die van de waarneming dan wel de rede. Ze zijn ook nog eens dogmatisch en daarmee semi-religieus – kennis is volgens de klassieke empiristen en rationalisten manifest en reeds voor de geboorte aanwezig (bijna goddelijk!), men hoeft slechts de juiste methode te hanteren (die van redeneren dan wel waarnemen) om die te weerkrijgen. Kritisch denken verschilt van dogmatisch denken door de bereidwilligheid een eventueel idee/standpunt op te geven. Omdat een theorie nooit door empirisch materiaal volledig bevestigd kan worden (zie ravenvoorbeeld) is een theorie maximaal voorlopig waar. De klassieke overeenkomsten zijn groter dan hun onderlinge verschillen. Het gaat Popper niet om waar de kennis vandaan komt, maar hoe hij gerechtvaardigd wordt: door een theorie te formuleren, daar een voorspelling uit af te leiden en die kritisch te toetsen. Een theorie kan niet geverifieerd worden, alleen gefalsifieerd.

Nu bespreekt hij het demarcatiecriterium, het onderscheid tussen wetenschap en pseudo-wetenschap. Hij illustreert 2 eerdere demarcatiecriteria: Wittgensteins verificatiecriterium en Humes inductiecriterium. Poppers voorstel: wetenschap groeit, trial & error, fallabilisme.

Hij bespreekt Adler (psychoanalyse) met zijn idee van het minderwaardigheidscomplex die onze handeling stuurt. Adler zag overal confirmatie van zijn theorie, en Popper, die voor hem werkte, werd ontslagen vanwege kritiek – waar Adler al die confirmatie als een kracht zag, ziet Popper die als een zwakte. Al zoekende is het namelijk mogelijk voor elke waarneming confirmatie van je theorie te maken[9]. Adlers methode is die van de inductie, die is psychologisch wel te onderbouwen, maar logisch niet. Een theorie, zo Popper, moet een verbod zijn, het tegenovergestelde uitsluiten. Dat maakt een theorie toetsbaar. Inductie leidt bovendien tot oneindige regressie – als we middels inductie willen bewijzen dat alle raven zwart zijn, moeten we van alle raven die ooit geleefd hebben en alle raven die ooit leefden bewijzen dat ze zwart zijn. Bovendien, waarneming kan niet voorafgaan aan de theorie, waardoor inductie onmogelijk is – een feit kan alleen geconstateerd worden als men reeds weet wanneer men van dat feit kan spreken.

Wittgenstein hanteert het verificatiecriterium, dat wil zeggen afleidbaarheid uit observatieuitspraken. Aangezien een observatie niet te toetsen is, in tegenstelling tot een uitspraak, sluit Wittgenstein de wetenschap uit, maar de astrologie in!



[1] Het zo werd mogelijk dat een driehoek een som van > 180˚ had

[2] Ofwel tot een synthetische a posteriori uitspraak.

[3] In dit proces-productonderscheid ligt het verschil tussen de logisch empiristen en de klassieke empiristen als Hume, die dit onderscheid niet kenden.

[4] Door Kant Humes probleem genoemd, zie H5.

[5] Dat doen astrologie en psychoanalyse bijvoorbeeld niet.

[6] Basiszin = potentiële falsificator: singuliere uitspraak die als premisse kan dienen voor de empirische toetsing van de theorie of universele uitspraak. Voorbeeld: ‘deze raaf is wit’. Het zijn dus zinnen die in principe het tegengestelde van de theorie kunnen inhouden. Verschilt vanobservatieuitspraak doordat hij niet pretendeert ongekleurd te zijn door de theorie of iets over de werkelijkheid te kunnen zeggen, hoewel hij wel door de waarneming gemotiveerd wordt. Maar een theorie is een uitspraak en moet dus aan een uitspraak getoetst worden.

[7] Die is ook afhankelijk van de mate van informativiteit: wanneer er meer falsificerende basiszinnen door de theorie als onmogelijk worden uitgesloten (dus: als er meer basiszinnen zijn die de theorie kunnen weerleggen) dan heeft de theorie een hoge empirische inhoud. Zo heeft de uitspraak ‘alle raven zijn zwart’ een hogere empirische inhoud dan ‘alle raven zijn donker’, omdat de eerste ‘bruine raven’ uitsluit.

[8] Voor Popper was Einstein, met zijn radicale voorspelling over Eddingtons waarnemingen in 1919, het model van een kritische, falsicificeerbare wetenschapper.

[9] Voorbeeld: Gebeurtenis A (Pa vermoordt kind) en gebeurtenis ┐A (Pa redt kind) worden allebei als evidente voorbeelden van de gevolgen van een minderwaardigheidscomplex gezien.

No comments: