30 October 2007

1. Wat is Wetenschapsfilosofie? 2. Aristoteles 3. Wetenschappelijke Revolutie

1 Wat is wetenschapsfilosofie?

Een metadiscipline die vragen probeert te beantwoorden over de wetenschap. Dit zijn veelal methodologische vragen of vragen naar de beoordeling van wetenschappelijke kennis. Zo wordt veelal gedacht dat het interne doel van de natuurwetenschappen verklaren en voorspellen en geesteswetenschappen interpreteren is.

Ontstaan wetenschapsfilosofie – Begin 20e eeuw, toen de wetenschap in de hele maatschappij doordrong.

W-Fil heeft twee dimensies waartussen een spanningsveld heerst: een beschrijvende en een normatieve. Ze leiden tot verschillende eisen, nl die van de historische adequaatheid (beschrijving filosofie moet in overeenstemming zijn met geschiedenis, dus wat men daadwerkelijk doet als men wetenschap bedrijft) enerzijds en filosofische of epistemologische adequaatheid (wetenschap en de bestudering daarvan moeten in overeenstemming zijn met, rechtvaardigbaar zijn door de filosofische theorie) aan de andere.

Een voorbeeld van het gebruik van adequaatheid is de manier waarop Popper de logisch empiristen op filosofische gronden betwist, en Kuhn op historische (zie H 8 & 11).

2 Aristoteles

Onderscheidde 3 soorten kennis:

  • Theoretische of zuivere kennis van het onveranderlijke, door contemplatie te verkrijgen à natuur- wiskunde, theologie, metafysica.
  • Praktische kennis à kennis nodig om (moreel) te handelen; ethiek, politiek
  • Poëtische kennis à kennis nodig om iets te maken met de handen.

De moderne geesteswetenschappen vallen onder alle 3 de categorieën.

Daarnaast onderscheidde hij het organon dat bestond uit hulpvakken als retorica en logica.

Natuurkunde, theoretische kennis dus, kan deductief bereikt worden, dus in de vorm van een deductief syllogisme afgeleid worden uit andere uitspraken. Voorwaarde voor zuivere kennis: als niet in syllogisme te vatten, niet waar. Dus is theoretische kennis in gewone taal te vatten. Daarbij moet de verklaring van een waarneming altijd ‘bekender’ zijn dan de waargenomen nieuwigheid – het onbekende moet uit het bekende verklaard worden.

Aristoteles onderscheidde vier soorten causas of oorzaken:

  1. c. materialis (materiële o.) hetgeen waar iets van gemaakt is
  2. c. formalis (vormo.) de uiteindelijke vorm die iets krijgt
  3. c. finalis (doelo.) de toepassing of het gebruik (nut) van een ding
  4. c. efficiens (bewerkingso.)de gene die het object zo maakt

Alle eigenschappen van dingen liggen in de aard van het ding besloten - ook het vallen van een steen, die naar zijn natuurlijk rustpunt terug wil, een kwalitatieve eigenschap. Alles is aan bovengenoemde regels onderhevig, behalve het ‘bovenmaanse’, dat het domein van de goden is en daarvoor gelden andere regels. Aristoteles meende dat de planeten om de aarde draaiden (geocentrisme). Omdat zijn doeloorzaak daarbij het belangrijkst was, wordt A. wel teleologisch genoemd.

3 Wetenschappelijke revolutie

Galilei en Descartes (mechanisch mathematisch) versus Bacon en Boyle (empiristisch-expirimenteel)

In de middeleeuwen stond het Aristotelische wereldbeeld (in een christelijk jasje) centraal.

  • 1e stap in afbraak van dit wereldbeeld is de overstap van het geocentrisme naar het heliocentrisme. Ptolemaeus en later Copernicus maakte instrumentalistische modellen van de baan van de planeten, dwz slechts voor gebruik en niet de kerk verwerpend.
  • 2e stap – Galileo Galilei: verving de instrumentalistische door de realistischeà zo ís het nou eenmaal, ‘het boek van de natuur (de werkelijkheid) is in de taal van de wiskunde geschreven’, dus niet in woorden, zoals Aristoteles dacht. Dat maakt kennis over de werkelijkheid dus alleen toegankelijk voor wiskundigen. Galilei staat dus voor een gestalt-switch, een ander denkraam, waarbij dezelfde termen geheel andere dingen zijn gaan inhouden (zoals we bij Kuhn zullen zien, is dit een paradigmawisseling geweest, zie H 11). visie op het heliocentrische model

3.1 Mechanisch-mathematische stroming: klassiek rationalisme (deductief): à basis kennis zijn axioma’s of onbetwistbare uitgangspunten (de geest)

  • Galilei onderscheidde primaire (kwantitatieve, wiskundig beschrijfbare en dus meetbare) secundaire kwaliteiten als kleur, klank en smaak, die slechts in het hoofd van de waarnemer bestonden. Het vallen van een steen (zie Aristoteles) is dus nu een kwantitatief iets geworden. Ook de beweging der planeten is bij Galilei dus een kwantitatief, mechanisch proces geworden (en daarom in conflict met de kerk). Daarmee hangt hij het mechanisch-mathematische model aan.
  • Descartes sluit zich bij dit model aan met zijn Cartesiaanse dualisme, door het onderscheid tussen de res extensa (uitgebreide zaken in de ruimte, ofwel objecten met primaire kwaliteiten) en de res cogitans (denkende dingen, ofwel de mens) in het leven te roepen. Andere eigenschappen dan de primaire zijn producten van de res cogitans, de mens, en bijgevolg niet wetenschappelijk relevant. Descartes past dus Galilei’s theorie op heel de wereld toe. Hij kwam hier, langs deductieve weg, door cogito ergo sum (ik twijfel dus ik ben) op. Hiermee ontstaat een probleem: als alles een product is van de menselijke geest, hoe kan een denkend wezen dan nog kennis hebben van de materie? Veel latere filosofie is een poging dit dualisme op te lossen. Nu werd, in tegenstelling tot Aristoteles, juist het bekende uit het onbekende verklaard: bekende processen als zwaartekracht, massa, en dergelijke, die gewoon waar te nemen zijn, worden opeens vanuit abstracties verklaard.

3.2 Empirisch-expirimentele stroming: klassiek empirisme (inductief): à basis kennis is waarneming

  • Bacon: kennis verwerven alleen mogelijk door onbevooroordeeld waar te nemen. Observeer systematisch en kom via inductie tot algemene principes. Boyle, van de Royal Society, voert onder gecontroleerde omstandigheden, en voor het eerst met getuigen, experimenten van deze soort uit.


Revolutie?

Om na te gaan of er sprake was van een revolutie, moeten de bronnen beoordeeld worden. Dat is niet zonder problemen. Voor een transitie in het denken als deze worden zowel internalistische verklaringen gegeven (die berusten op de zaak zelf; wetenschap = onafhankelijk van de omgeving), als externalistische (die de revolutie duiden vanuit sociale en historische factoren). Deze discussie leidt tot de stelling dat wetenschappelijke kennis zelf een sociaal proces is.

No comments: